vlotheid

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlot·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vlotheid vlotheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

vlotheid v

  1. vaaart, snelheid
  2. vermogen zich snel en gemakkelijk te verplaatsen
  3. vermogen zich gemakkelijk te uiten
  4. vermogen soepel met anderen om te gaan

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen