vliegwiel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vliegwiel van een stoommachine
Uitspraak
Woordafbreking
  • vlieg·wiel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vliegwiel vliegwielen
verkleinwoord vliegwieltje vliegwieltjes

Zelfstandig naamwoord

het vliegwielo

  1. een sneldraaiend wiel met grote massa
    • Het systeem met twee vliegwielen kan 3 megawatt, goed voor 3.000 huishoudens, stroom afvangen en voor korte tijd opvangen. Daarnaast staat een grote batterij, die een half uur energie kan opslaan, bij langdurige frequentiewisselingen.Volgend jaar wordt het Almelose systeem verder uitgebreid, naar zes vliegwielen, goed voor 9 megawatt. Dan wordt vanuit Almelo een flinke bijdrage geleverd aan een Europese eis. Nederland moet jaarlijks 100 megawatt stroom kunnen afvangen.[3] 
  2. (figuurlijk) een stimulerende factor voor iets
    • "Steden zijn niet maakbaar, zoals gebouwen, maar je kunt wel degelijk bepaalde dingen sturen. De belangrijkste voorwaarde daarvoor is een consequent en langdurig beleid. Enschede is de enige grote stad in Twente waar die keuze duidelijk is gemaakt. Dat vertaalt zich nu in nieuwe, ongekend ambitieuze plannen voor de binnenstad. De aantrekkende economie werkt als een vliegwiel. De voorsprong ten opzichte van de omringende steden zal de komende jaren alleen maar groeien."[4] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. vliegwiel op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia 29-NOVEMBER-2017
  4. Tubantia Herman Haverkate 15-NOVEMBER-2017
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be