vliegwerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlieg·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vliegwerk vliegwerken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vliegwerko

  1. (toneel) toestel waarmee men tijdens de voorstellen zaken of personen door de lucht kon laten bewegen
    • Met toneelspeler kwam aan vliegwerk het toneel binnen vliegen als de witte zwaan. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen