vleier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlei·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vleier vleiers
verkleinwoord vleiertje vleiertjes

Zelfstandig naamwoord

vleier m [1] [2]

  1. iemand die vleit
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vleieren

vleier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vleieren
    • Ik vleier. 
  2. gebiedende wijs van vleieren
    • Vleier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vleieren
    • Vleier je? 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen