vleesconsumptie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlees·con·sump·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vleesconsumptie vleesconsumpties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vleesconsumptiev

  1. (voeding) het eten van vlees
     De branchevereniging voor de Nederlandse vleeswarenindustrie (VNV) is het niet eens met de conclusies van een onderzoek naar vleesconsumptie en kanker van Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).[2]
     Het is een trend die al enkele jaren gaande is. Sinds 2010 daalt de vleesconsumptie jaarlijks met ongeveer een kilo. Volgens de onderzoekers van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) van de Universiteit van Wageningen aten Nederlanders in 2010 nog 80,8 kilo vlees per persoon, ruim vier kilo meer dan vorig jaar.[3]
  2. (voeding) een portie vlees

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Vleeswarenindustrie: WHO zit ernaast, risico op kanker is complex” (Maandag 26 oktober 2015, 16:39), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Nederlander eet steeds minder vlees” (Vrijdag 2 oktober 2015, 19:50), NOS