vlashaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlas·haar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vlashaar vlasharen
verkleinwoord vlashaartje vlashaartjes

Zelfstandig naamwoord

vlashaar o [1]

  1. soort dun, droog, piekerig, lichtblond haar
    • Ik, daarentegen, was een pukkelig meisje met blond vlashaar, een onvervalste kaaskop dus. [2] 
    • Het dromerige jochie met vlashaar wordt een slanke scholier met plukbaardje en bedachtzame ogen. [3] 
    • Dit kolderieke poppetje met zijn kraaloogjes, witte vlashaar en rode puntmuts: ik moest er direct aan denken toen ik VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff maandagavond hoorde praten over de strapatsen van zijn nieuwste troef: Thierry Aartsen. Vanaf donderdag vervangt dit aspirant-VVD-Kamerlid Jeanine Hennis. [4] 

vlashaar m / v / o

  1. één van de haren van een kapsel met blonde, droge, piekerige haren

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen