visvoer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·voer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visvoer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

visvoer o [1]

  1. eten geschikt voor vissen
    • Bij de bulk van mkb-bedrijven zijn de leden van een en dezelfde familie zowel eigenaar als ondernemer. Sommige van de grootste familiebedrijven in Nederland, zoals SHV (energie, vee- en visvoer en participatiemaatschappij), industrieel concern VDL en detailhandelsgigant Blokker, zouden gezien hun omvang met gemak een beursnotering kunnen hebben. [2] 
    • Veel visvoer is gemaakt van vis. 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen