vissig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·sig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van vis met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vissig vissiger vissigst
verbogen vissige vissigere vissigste
partitief vissigs vissigers -

Bijvoeglijk naamwoord

vissig [1]

  1. lijkend op vis of de smaak van vis
     ,,Voor mij smaakt het als gewoon brood. Niet heel hartig of vissig. We wilden het zo toegankelijk mogelijk maken.’’[2]
     Dat komt doordat vissen koudbloedig zijn, wat wil zeggen dat hun hele vissige lijfje erop ingesteld is om te functioneren bij lage temperaturen. Ook de bacteriën en enzymen die op en in het vissenlijf rond krioelen voelen zich helemaal happy bij zulke lage temperaturen.[3]

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Ellen den Hollander
    “Eerste zeewierbrood in de supermarkt” (09-07-2018), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Verse vis op de barbecue” (06 jan. 2016), De Telegraaf
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be