visrijk

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·rijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen visrijk visrijker visrijkst
verbogen visrijke visrijkere visrijkste
partitief visrijks visrijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

visrijk [1]

  1. veel vis bevattend
    • Vissers, zeebiologen en het ministerie van Landbouw & Visserij zijn niet te spreken over een actie van Greenpeace op de Noordzee. De milieu-organisatie installeerde gisteren vier metershoge beelden van zeepaarden op de zogeheten Klaverbank, een visrijk gebied dat volgens de actievoerders bescherming verdient. [2] 
    • In totaal zijn gedurende twee maanden 37 schepen gecontroleerd, waarvan er elf in overtreding bleken te zijn. Voor de kust van West-Afrika bevinden zich veel visrijke wateren. Die worden volgens Greenpeace echter leeggevist door enorme trawlers die soms illegaal opereren. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen