viskaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·kaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord viskaar viskaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de viskaarv / m

  1. een kast aan boord van een vissersschip om gevangen schaaldieren of vis levend te bewaren
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen