visk

Uit WikiWoordenboek

Gronings

Woordafbreking
  • visk

Zelfstandig naamwoord

visk

  1. vis


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • visk
Woordherkomst en -opbouw
  • [A]: Afkomstig van het Oudnoordse woord  visk zn 
  • [B]: Afleiding van het Noorse woord  viske ww  'wissen'
Naar frequentie 107110
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   visk     visken     visker     viskene  
genitief   visks     viskens     viskers     viskenes  

Zelfstandig naamwoord

[A]: visk, m

  1. (landbouw) een bundel met hooi of stro
    «Å dekorere med halm er en flere hundre år gammel juletradisjon.»
    Het decoreren met stro is een eeuwenoude kersttraditie.
  2. (tuinieren), (kookkunst) een bosje groenten of soepgroente
  3. (gereedschap), (huishouden) een (kleine) bezem van stro of twijgen, takkenbezem
  4. (pejoratief), (verouderd) een waardeloze geschrift, prul, stuk papier; document; beschrijving
  5. in de uitdrukking: i en visk
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: i en visk
gepresseerd, haastig
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   visk     visken     visk     viskene  
genitief   visks     viskens     visks     viskenes  
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   visk     visket     visk     viska
viskene  
genitief   visks     viskets     visks     viskas
viskenes  

Zelfstandig naamwoord

[B]: visk, m / o

  1. (het) wissen

Zelfstandig naamwoord

visk

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van visk [B]

Zelfstandig naamwoord

visk

  1. genitief onbepaald onzijdig meervoud van visk [B]


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • visk
Woordherkomst en -opbouw
  • [A]: Afkomstig van het Oudnoordse woord  visk zn 
  • [B]: Afleiding van het Noorse woord  viske ww  'wissen'
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   visk     visken     viskar     viskane  

Zelfstandig naamwoord

[A]: visk, m

  1. (landbouw) een bundel met hooi of stro
  2. in de uitdrukking: i en visk
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: i en visk
gepresseerd, haastig
  • [1]: på visk og våg
met durf, met risico
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   visk     visket     visk     viska  

Zelfstandig naamwoord

[B]: visk, o

  1. (het) wissen
  2. gum (teken- en schrijfmateriaal)

Zelfstandig naamwoord

visk

  1. genitief onbepaald onzijdig meervoud van visk [B]