vishandelaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Een vishandelaar in Fez op Wikipedia (nl) (Marokko)
Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·han·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vishandelaar vishandelaars
vishandelaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vishandelaarm

  1. (economie) iemand die vis in- en verkoopt
     Er stond al een rij bij de steiger van vishandelaar Brown om Sandhamn-schol te kopen, die Brown even snel schoonmaakte en fileerde als opa Oscar.[2]
     De 66-jarige Lim is de zoon van een vishandelaar uit Singapore, verdiende geld met de effectenhandel en werd miljardair door investeringen in palmolie, vastgoed en de gezondheidszorg. Zijn grootste liefhebberij: voetbal.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535
  3. Bronlink geraadpleegd op 14 september 2022 Weblink bron
    Marco Hochgemuth
    “Hoe steenrijke Singaporese zakenman Lim voor turbulente tijden in Valencia zorgt” (Woensdag 2 oktober 2019), NOS