visbak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·bak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visbak visbakken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de visbakm

  1. bakken waarin vis bewaard kan worden
    • Ja, er waren al de ‘strandkliffen’ die ontstonden door het stormweer aan onze kust tijdens de kerstvakantie. Maar er zijn ook ‘afvaleilanden’ ontstaan op het zand: hopen scheepstouw, visbakken, plastic, dopjes, blikjes, rietjes, flessen, ballonnen, ... [2] 
    • Deze Nederlander zag er niet uit als de andere Nederlanders. Hij was kort, breed en kaal. Ik bekeek hem eens goed en herkende opeens in hem een collega van de visafslag. Hij gaf ons alle drie een hand en stelde zich voor. Joost was zijn naam. Joost de Grijper. „Wij vis”, zei ik en wees naar Moustafa, Kemal en mijzelf. Ter verdere verduidelijking deed ik alsof ik visbakken op elkaar stapelde. [3] 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 10/01/2018 om 08:07 door tlb Stormachtig weer maakt stort van Vlaamse stranden
  3. NRC Driss Tafersiti 18 juni 2009 Zangeres Zonder Naam
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be