vingervaardigheid

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  vingervaardigheid    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• vin·ger·vaar·dig·heid

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  vinger zn  en  vaardigheid zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vingervaardigheid	vingervaardigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vingervaardigheid v

1. het handig zijn; iets heel handig en goed met de vingers kunnen doen (zoals het bespelen van een muziekinstrument)

   ▸ Zijn techniek en vingervaardigheid waren uniek.

   ▸ Het is belangrijker dat de organist zich de inhoud van de boodschap eigen maakt dan dat hij „de grootste technocratische kunstvaardigheid en vingervaardigheid” toont. Ook de organist is „geroepen tot het priesterschap van alle gelovigen.”

Verwante begrippen

• vingervlugheid

Vertalingen

    1. het handig zijn; iets heel handig en goed met de vingers kunnen doen (zoals het bespelen van een muziekinstrument)   

Engels: finger dexterity (en)

Gangbaarheid

• Het woord vingervaardigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.