vigeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·geur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vigeur
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vigeurv / m

  1. onder de kracht en werking van een wet of motto; kracht van gelding
     Gedurende mijn ervaring als sportschutter zijn mij enkele gevallen bekend van defensief wapengebruik door burgers; alvorens te schieten gingen daar doorgaans behoorlijk wat verbale waarschuwingen aan vooraf, totdat de situatie zodanig verergerde dat noodweervuur het gevolg was. Dat was overigen onder de vigeur van de Vuurwapenwet van 1919.[3]
     Aan het eind citeert u de 19e-eeuwse Duitse staatsman Otto von Bismarck: „Politiek is doen wat je zegt, anders zijn alle woorden van politici gezwets.” Misschien is het interessant om te weten dat Bismarck ten diepste politiek bedreef onder vigeur van zijn belijdenistekst uit Kolossensen 3:23.[4]

Gangbaarheid

34 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. vigeur op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron “Wegwezen, die nachtwaker trekt z'n revolverholster open!” (01 feb. 2016), De Telegraaf
  4. Bronlink Weblink bron “Verkiezingsstrijd” (08-06-2010), Reformatorisch Dagblad
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be