vierweeks

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vier·weeks
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen vierweeks
verbogen vierweekse

Bijvoeglijk naamwoord

vierweeks

  1. iets wat vier weken duurt of vier weken oud is
    • In de zomer legde een delegatie van vakverenigingen een vierweeks werkbezoek aan de Verenigde Staten af. [2]

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen