viden
Uiterlijk
- vi·den
- vide met uitgang -en
de viden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord vide
- De Scriba bekomt Dubbelden van deeze Viden, omze te konnen boeken. [1]
- Het woord 'viden' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.