victorie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vic·to·rie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overwinning’ voor het eerst aangetroffen in 1470 [1]
  • van het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord victorie victories
verkleinwoord victorietje victorietjes

Zelfstandig naamwoord

de victoriev

  1. overwinning, zege
    • Van Alkmaar begint de victorie: Tijdens de 80 jarige oorlog was Alkmaar de eerste stad die succesvol de Spanjaarden wist te weerstaan 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen