vessem

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ves·sem

Werkwoord

vervoeging van
vessemen

vessem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vessemen
    • Ik vessem. 
  2. gebiedende wijs van vessemen
    • Vessem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vessemen
    • Vessem je?