verzinnebeelden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verzinnebeelden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verzinnebeelden			te verzinnebeelden
	toekomend		zullen verzinnebeelden			te zullen verzinnebeelden
voltooid	tegenwoordig		hebben verzinnebeeld			te hebben verzinnebeeld
	toekomend		verzinnebeeld zullen hebben			verzinnebeeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verzinnebeeldend		verzinnebeeld			ev. verzinnebeeld	mv. verouderd verzinnebeeldt	verzinnebeelde
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verzinnebeeld	verzinnebeeldt	verzinnebeeldt	verzinnebeeldt	verzinnebeeldt	verzinnebeelden	verzinnebeelden	verzinnebeelden
verleden (o.v.t.)	verzinnebeeldde	verzinnebeeldde	verzinnebeeldde	verzinnebeeldde	verzinnebeeldde	verzinnebeeldden	verzinnebeeldden	verzinnebeeldden
toekomend (o.t.t.t.)	zal verzinnebeelden	zult/zal verzinnebeelden	zult/zal verzinnebeelden	zult verzinnebeelden	zal verzinnebeelden	zullen verzinnebeelden	zullen verzinnebeelden	zullen verzinnebeelden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verzinnebeelden	zou verzinnebeelden	zou(dt) verzinnebeelden	zoudt verzinnebeelden	zou verzinnebeelden	zouden verzinnebeelden	zouden verzinnebeelden	zouden verzinnebeelden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verzinnebeeld	hebt verzinnebeeld	hebt/heeft verzinnebeeld	hebt verzinnebeeld	heeft verzinnebeeld	hebben verzinnebeeld	hebben verzinnebeeld	hebben verzinnebeeld
verleden (v.v.t.)	had verzinnebeeld	had verzinnebeeld	had verzinnebeeld	hadt verzinnebeeld	had verzinnebeeld	hadden verzinnebeeld	hadden verzinnebeeld	hadden verzinnebeeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal verzinnebeeld hebben	zal/zult verzinnebeeld hebben	zult/zal verzinnebeeld hebben	zult verzinnebeeld hebben	zal verzinnebeeld hebben	zullen verzinnebeeld hebben	zullen verzinnebeeld hebben	zullen verzinnebeeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verzinnebeeld hebben	zou verzinnebeeld hebben	zou/zoudt verzinnebeeld hebben	zoudt verzinnebeeld hebben	zou verzinnebeeld hebben	zouden verzinnebeeld hebben	zouden verzinnebeeld hebben	zouden verzinnebeeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm verzinnebeeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt verzinnebeeld				er is verzinnebeeld
verleden	er werd verzinnebeeld				er was verzinnebeeld
toekomend	er zal verzinnebeeld worden				er zal verzinnebeeld zijn
voorwaardelijk	er zou verzinnebeeld worden				er zou verzinnebeeld zijn
lijdende vorm verzinnebeeld worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verzinnebeeld worden			verzinnebeeld te worden
	toekomend		verzinnebeeld zullen worden			verzinnebeeld te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		verzinnebeeld zijn			verzinnebeeld te zijn
	toekomend		verzinnebeeld zullen zijn			verzinnebeeld te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word verzinnebeeld	wordt verzinnebeeld	wordt verzinnebeeld	wordt verzinnebeeld	wordt verzinnebeeld	worden verzinnebeeld	worden verzinnebeeld	worden verzinnebeeld
verleden (o.v.t.)	werd verzinnebeeld	werd verzinnebeeld	werd verzinnebeeld	werdt verzinnebeeld	werd verzinnebeeld	werden verzinnebeeld	werden verzinnebeeld	werden verzinnebeeld
toekomend (o.t.t.t.)	zal verzinnebeeld worden	zult verzinnebeeld worden	zult verzinnebeeld worden	zult verzinnebeeld worden	zal verzinnebeeld worden	zullen verzinnebeeld worden	zullen verzinnebeeld worden	zullen verzinnebeeld worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verzinnebeeld worden	zou verzinnebeeld worden	zou/zoudt verzinnebeeld worden	zoudt verzinnebeeld worden	zou verzinnebeeld worden	zouden verzinnebeeld worden	zouden verzinnebeeld worden	zouden verzinnebeeld worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben verzinnebeeld	bent verzinnebeeld	bent/is verzinnebeeld	zijt verzinnebeeld	is verzinnebeeld	zijn verzinnebeeld	zijn verzinnebeeld	zijn verzinnebeeld
verleden (v.v.t.)	was verzinnebeeld	was verzinnebeeld	was verzinnebeeld	waart verzinnebeeld	was verzinnebeeld	waren verzinnebeeld	waren verzinnebeeld	waren verzinnebeeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal verzinnebeeld zijn	zult verzinnebeeld zijn	zult verzinnebeeld zijn	zult verzinnebeeld zijn	zal verzinnebeeld zijn	zullen verzinnebeeld zijn	zullen verzinnebeeld zijn	zullen verzinnebeeld zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verzinnebeeld zijn	zou verzinnebeeld zijn	zou/zoudt verzinnebeeld zijn	zoudt verzinnebeeld zijn	zou verzinnebeeld zijn	zouden verzinnebeeld zijn	zouden verzinnebeeld zijn	zouden verzinnebeeld zijn