verzekerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ze·ker·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verzekerde verzekerden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verzekerdev / m

  1. iemand wiens belang of lijf is verzekerd
    • Bij het eigen risico betaalt de verzekerde de eerste kosten uit eigen zak. 
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

verzekerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van verzekerd

Werkwoord

vervoeging van
verzekeren

verzekerde

  1. enkelvoud verleden tijd van verzekeren
    • Ik verzekerde. 
    • Jij verzekerde. 
    • Hij, zij, het verzekerde. 
     Waren ze gaan twijfelen? Nee, helemaal niet. Echt niet, verzekerde Karl hem opgelaten. Als hij en Louise het alleen konden beslissen, zouden ze allang getrouwd zijn. Maar dat was helaas niet zo.[1]
     Áls je zo midden in de nacht naar beneden springt met een parachute, ja ik weet er niets van, maar ik neem aan dat het midden in de nacht moet zijn, dan ben je toch enorm bang?' Hij verzekerde haar dat hij niet bang zou zijn.[2]
  2. verbogen vorm van verzekerd, voltooid deelwoord van verzekeren

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628265