vertrek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·trek
Woordherkomst en -opbouw
1 enkelvoud meervoud
naamwoord vertrek vertrekken
verkleinwoord vertrekje vertrekjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord vertrek -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het vertreko

  1. (bouwkunde), (wonen) een afgesloten deel van een woning
    • Hij verliet het vertrek en begaf zich naar het balkon. 
  2. de actie van het vertrekken of weggaan
    • Zijn vertrek kwam nogal onaangekondigd. 
    • Pakistan International Airlines’ (PIA) vlucht PK702 was afgelopen vrijdag om 21.20 uur klaar voor vertrek naar Islamabad. [3] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vertrekken

vertrek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertrekken
    • Ik vertrek. 
  2. gebiedende wijs van vertrekken
    • Vertrek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertrekken
    • Vertrek je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen