verspillen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verspillen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verspillen			te verspillen
	toekomend		zullen verspillen			te zullen verspillen
voltooid	tegenwoordig		hebben verspild			te hebben verspild
	toekomend		verspild zullen hebben			verspild te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verspillend		verspild			ev. verspil	mv. verouderd verspilt	verspille
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verspil	verspilt	verspilt	verspilt	verspilt	verspillen	verspillen	verspillen
verleden (o.v.t.)	verspilde	verspilde	verspilde	verspilde	verspilde	verspilden	verspilden	verspilden
toekomend (o.t.t.t.)	zal verspillen	zult/zal verspillen	zult/zal verspillen	zult verspillen	zal verspillen	zullen verspillen	zullen verspillen	zullen verspillen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verspillen	zou verspillen	zou(dt) verspillen	zoudt verspillen	zou verspillen	zouden verspillen	zouden verspillen	zouden verspillen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verspild	hebt verspild	hebt/heeft verspild	hebt verspild	heeft verspild	hebben verspild	hebben verspild	hebben verspild
verleden (v.v.t.)	had verspild	had verspild	had verspild	hadt verspild	had verspild	hadden verspild	hadden verspild	hadden verspild
toekomend (v.t.t.t.)	zal verspild hebben	zal/zult verspild hebben	zult/zal verspild hebben	zult verspild hebben	zal verspild hebben	zullen verspild hebben	zullen verspild hebben	zullen verspild hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verspild hebben	zou verspild hebben	zou/zoudt verspild hebben	zoudt verspild hebben	zou verspild hebben	zouden verspild hebben	zouden verspild hebben	zouden verspild hebben
onpersoonlijke lijdende vorm verspild worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt verspild				er is verspild
verleden	er werd verspild				er was verspild
toekomend	er zal verspild worden				er zal verspild zijn
voorwaardelijk	er zou verspild worden				er zou verspild zijn
lijdende vorm verspild worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verspild worden			verspild te worden
	toekomend		verspild zullen worden			verspild te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		verspild zijn			verspild te zijn
	toekomend		verspild zullen zijn			verspild te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt verspild	—	—	worden verspild
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd verspild	—	—	werden verspild
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal verspild worden	—	—	zullen verspild worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou verspild worden	—	—	zouden verspild worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is verspild	—	—	zijn verspild
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was verspild	—	—	waren verspild
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal verspild zijn	—	—	zullen verspild zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou verspild zijn	—	—	zouden verspild zijn