versjouwen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

versjouwen van zakken
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sjou·wen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

versjouwen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
versjouwen
versjouwde
versjouwd
zwak -d volledig
  1. met veel lichamelijke inspanning iets van de ene naar de andere plaats tillen
    • Stoelen, tafels, matrassen, wekkers, magnetrons. Pabostudenten versjouwen dezer dagen een onwaarschijnlijke hoeveelheid huisraad. Het nieuwe Driestarinternaat levert een ware volksverhuizing op. En stramme spieren. [2] 
    • Buba demonstreerde haar vaardigheden, tot en met het versjouwen van boomstammen. In de piste demonstreerde spreekstalmeester Piet-Hein Out de klimaatvriendelijke ledverlichting waarmee het circus werkt. Het echtpaar Freiwald gaf vervolgens een openbare training met Shakira, waarbij werd geprobeerd het applaus te laten samenvallen met de belonende hapjes. [3] 
    • Samson Muli (42) uit Nigeria is al achttien jaar waterdrager. Nu Nigeria betere watervoorzieningen krijgt, worden de waterdragers, die water versjouwen naar gebieden zonder waterput in de buurt, schaarser. [4] 
    • Daar ligt hij, de grote leider. Bewusteloos op het tapijt van z’n werkkamer, badend in een plas van z’n eigen urine. Jozef Stalins partijgenoten weten zich geen raad. Wat is dat lichaam zwaar om te versjouwen. En bah, zijn ze nou per ongeluk in die natte vlek neergeknield? [5] 
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen