verschijnen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verschijnen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verschijnen			te verschijnen
	toekomend		zullen verschijnen			te zullen verschijnen
voltooid	tegenwoordig		zijn verschenen			te zijn verschenen
	toekomend		verschenen zullen zijn			verschenen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verschijnend		verschenen			ev. verschijn	mv. verouderd verschijnt	verschijne
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verschijn	verschijnt	verschijnt	verschijnt	verschijnt	verschijnen	verschijnen	verschijnen
verleden (o.v.t.)	verscheen	verscheen	verscheen	verscheen	verscheen	verschenen	verschenen	verschenen
toekomend (o.t.t.t.)	zal verschijnen	zult/zal verschijnen	zult/zal verschijnen	zult verschijnen	zal verschijnen	zullen verschijnen	zullen verschijnen	zullen verschijnen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verschijnen	zou verschijnen	zou(dt) verschijnen	zoudt verschijnen	zou verschijnen	zouden verschijnen	zouden verschijnen	zouden verschijnen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben verschenen	bent verschenen	bent/is verschenen	zijt verschenen	is verschenen	zijn verschenen	zijn verschenen	zijn verschenen
verleden (v.v.t.)	was verschenen	was verschenen	was verschenen	waart verschenen	was verschenen	waren verschenen	waren verschenen	waren verschenen
toekomend (v.t.t.t.)	zal verschenen zijn	zal/zult verschenen zijn	zult/zal verschenen zijn	zult verschenen zijn	zal verschenen zijn	zullen verschenen zijn	zullen verschenen zijn	zullen verschenen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verschenen zijn	zou verschenen zijn	zou/zoudt verschenen zijn	zoudt verschenen zijn	zou verschenen zijn	zouden verschenen zijn	zouden verschenen zijn	zouden verschenen zijn