verrekenen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verrekenen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verrekenen			te verrekenen
	toekomend		zullen verrekenen			te zullen verrekenen
voltooid	tegenwoordig		hebben verrekend			te hebben verrekend
	toekomend		verrekend zullen hebben			verrekend te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verrekenend		verrekend			ev. verreken	mv. verouderd verrekent	verrekene
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verreken	verrekent	verrekent	verrekent	verrekent	verrekenen	verrekenen	verrekenen
verleden (o.v.t.)	verrekende	verrekende	verrekende	verrekende	verrekende	verrekenden	verrekenden	verrekenden
toekomend (o.t.t.t.)	zal verrekenen	zult/zal verrekenen	zult/zal verrekenen	zult verrekenen	zal verrekenen	zullen verrekenen	zullen verrekenen	zullen verrekenen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verrekenen	zou verrekenen	zou(dt) verrekenen	zoudt verrekenen	zou verrekenen	zouden verrekenen	zouden verrekenen	zouden verrekenen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verrekend	hebt verrekend	hebt/heeft verrekend	hebt verrekend	heeft verrekend	hebben verrekend	hebben verrekend	hebben verrekend
verleden (v.v.t.)	had verrekend	had verrekend	had verrekend	hadt verrekend	had verrekend	hadden verrekend	hadden verrekend	hadden verrekend
toekomend (v.t.t.t.)	zal verrekend hebben	zal/zult verrekend hebben	zult/zal verrekend hebben	zult verrekend hebben	zal verrekend hebben	zullen verrekend hebben	zullen verrekend hebben	zullen verrekend hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verrekend hebben	zou verrekend hebben	zou/zoudt verrekend hebben	zoudt verrekend hebben	zou verrekend hebben	zouden verrekend hebben	zouden verrekend hebben	zouden verrekend hebben
onpersoonlijke lijdende vorm verrekend worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt verrekend				er is verrekend
verleden	er werd verrekend				er was verrekend
toekomend	er zal verrekend worden				er zal verrekend zijn
voorwaardelijk	er zou verrekend worden				er zou verrekend zijn
lijdende vorm verrekend worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verrekend worden			verrekend te worden
	toekomend		verrekend zullen worden			verrekend te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		verrekend zijn			verrekend te zijn
	toekomend		verrekend zullen zijn			verrekend te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word verrekend	wordt verrekend	wordt verrekend	wordt verrekend	wordt verrekend	worden verrekend	worden verrekend	worden verrekend
verleden (o.v.t.)	werd verrekend	werd verrekend	werd verrekend	werdt verrekend	werd verrekend	werden verrekend	werden verrekend	werden verrekend
toekomend (o.t.t.t.)	zal verrekend worden	zult verrekend worden	zult verrekend worden	zult verrekend worden	zal verrekend worden	zullen verrekend worden	zullen verrekend worden	zullen verrekend worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verrekend worden	zou verrekend worden	zou/zoudt verrekend worden	zoudt verrekend worden	zou verrekend worden	zouden verrekend worden	zouden verrekend worden	zouden verrekend worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben verrekend	bent verrekend	bent/is verrekend	zijt verrekend	is verrekend	zijn verrekend	zijn verrekend	zijn verrekend
verleden (v.v.t.)	was verrekend	was verrekend	was verrekend	waart verrekend	was verrekend	waren verrekend	waren verrekend	waren verrekend
toekomend (v.t.t.t.)	zal verrekend zijn	zult verrekend zijn	zult verrekend zijn	zult verrekend zijn	zal verrekend zijn	zullen verrekend zijn	zullen verrekend zijn	zullen verrekend zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verrekend zijn	zou verrekend zijn	zou/zoudt verrekend zijn	zoudt verrekend zijn	zou verrekend zijn	zouden verrekend zijn	zouden verrekend zijn	zouden verrekend zijn

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich verrekenen
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	verreken me	wij, we	verrekenen ons	ik	verrekende me	wij, we	verrekenden ons	ik	zal me verrekenen	wij, we	zullen ons verrekenen
2	jij, je	verrekent je	jullie	verrekenen je	jij, je	verrekende je	jullie	verrekenden je	jij, je	zal, zult je verrekenen	jullie	zullen je verrekenen
	u	verrekent zich/u	u	verrekent zich/u	u	verrekende zich/u	u	verrekende zich/u	u	zult zich/u verrekenen	u	zult zich/u verrekenen
	gij, ge	verrekent u	gij, ge, gijlieden	verrekent u	gij, ge	verrekende u	gij, ge, gijlieden	verrekende u	gij, ge	zult u verrekenen	gij, ge gijlieden	zult u verrekenen
3	hij, zij, het	verrekent zich	zij, ze	verrekenen zich	hij, zij, het	verrekende zich	zij, ze	verrekenden zich	hij, zij, het	zal zich verrekenen	zij, ze	zullen zich verrekenen
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich verrekenend				zich verrekend hebben			verreken u/je , verrekent je			verrekene zich