verouder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·ou·der
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verouderen |
verouder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verouderen
- Ik verouder.
- gebiedende wijs van verouderen
- Verouder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verouderen
- Verouder je?