verkoopprijs

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·koop·prijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verkoopprijs verkoopprijzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verkoopprijsm

  1. de hoeveelheid geld die en verkoper vraagt aan de koper
     "Begin dit jaar was de verkoopprijs van de soundbar 179,99. Omdat dit langer dan 3 maanden geleden is, hadden wij die prijs niet moeten tonen. Wij hebben geen enkele intentie om een prijs te tonen als dit een verkoopprijs betreft waarvoor we het artikel langer dan 3 maanden geleden op onze website hebben aangeboden."[2]
     Daarbij worden de panden niet op de markt gebracht, maar probeert een makelaar via zijn of haar netwerk te kijken of er belangstelling voor is. Zo wordt de verkoopprijs niet openbaar en komen er geen foto's online. Dat betekent extra privacy, en voor overheidsinstanties wordt het lastiger om zo'n transactie te traceren.[3]
Hyponiemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Webshops misleiden minder met nep-kortingen: 'Maar probleem is wereld niet uit'” (Vrijdag 11 juni 2021, 13:11), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron “Klopjacht op rijke Russen in de VS geopend” (Maandag 21 maart 2022, 18:22), NOS