verkeerswezen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

verkeerswezen
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·keers·we·zen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verkeerswezen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het verkeerswezeno

  1. alles wat met de (organisatie) van het vervoer te maken heeft
    • Zijn eerste ministerpost kreeg Chabert te pakken in 1973, toen hij in de regering-Leburton minister van Nederlandse cultuur en Vlaamse aangelegenheden werd. Een jaar later schopte Chabert het tot minister van Verkeerswezen en Communicatie. [2] 
    • Het Belgische ministerie van Verkeerswezen zegt bij monde van André Van Hoven dat er wel incidenten zijn geweest met Onur Air, "maar deze waar niet ernstig." Maar België gaat, gealarmeerd door de berichten over Onur Air, wel gerichte controles op de toestellen van de Turkse maatschappij uitvoeren, in plaats van de gebruikelijke `spot checks' waarbij steekproefsgewijs vliegtuigen van willekeurig welke vervoerder worden onderzocht. [3] 
    • 'Dat de fiets steeds meer zijn weg baant binnen het Belgische verkeerswezen kan alleen maar toegejuicht worden. Een bijzondere positieve evolutie voor het mobiliteitsprobleem, onze ecologische voetafdruk en onze fysieke paraatheid', zegt Pieter Desmet van Velofollies. [4] 
    • De weerdiensten kondigden hevige wind aan in het zuidwesten van Engeland, in Cornwall en Devon, vooraleer die later op de dag naar Londen trekt. Het Brits verkeerswezen riep de automobilisten op naar de weerberichten te luisteren alvorens de weg op te rijden, en gaf een bijzondere waarschuwing voor caravans en motoren. [5] 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]


Verwijzingen