verkankerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • ver·kan·ker·de

Werkwoord

vervoeging van
verkankeren

verkankerde

  1. enkelvoud verleden tijd van verkankeren
    • Ik verkankerde. 
    • Jij verkankerde. 
    • Hij, zij, het verkankerde. 
  2. verbogen vorm van verkankerd, voltooid deelwoord van verkankeren

Bijvoeglijk naamwoord

  1. (pejoratief) kapot of slecht
    • Waarom doet die verkankerde grasmaaier het niet? 
    • Die verkankerde scheidsrechter moet eens opflikkeren met die rode kaarten. 
Synoniemen