verharing

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. Twee beren tijdens hun verharing.
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ha·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verharing verharingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verharingv

  1. (dierkunde) toegenomen verlies en vervanging van haren bij een dier als het zijn vacht aanpast aan de omstandigheden
     In de herfst kregen de hazen ieder jaar rond dezelfde tijd hun wintervacht, zagen de biologen, of er nu sneeuw lag of niet. In de lente timen de hazen hun verharing iets beter. In de koude lente van 2011 verloren ze hun wintervacht bijvoorbeeld negentien dagen later dan in de warmere lente van 2012.[2]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 8 september 2022 Weblink bron
    Lucas Brouwers
    “Het haasje met de winterjas” (13 maart 2014) op nrc.nl op Wikipedia