vergemakkelijk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·ge·mak·ke·lijk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vergemakkelijken |
vergemakkelijk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergemakkelijken
- Ik vergemakkelijk.
- gebiedende wijs van vergemakkelijken
- Vergemakkelijk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergemakkelijken
- Vergemakkelijk je?