vereis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·eis

Werkwoord

vervoeging van
vereisen

vereis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vereisen
    • Ik vereis. 
  2. gebiedende wijs van vereisen
    • Vereis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vereisen
    • Vereis je?