vereffen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·ef·fen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vereffenen |
vereffen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vereffenen
- Ik vereffen.
- gebiedende wijs van vereffenen
- Vereffen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vereffenen
- Vereffen je?