verbruiken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·brui·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van bruik met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbruiken
verbruikte
verbruikt
zwak -t volledig

Werkwoord

verbruiken

  1. overgankelijk bij gebruik opmaken
    • Deze auto verbruikt niet zo veel. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen