verbolgen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·bol·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘boos’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | verbolgen | verbolgener | verbolgenst |
verbogen | verbolgenste | ||
partitief | verbolgens | verbolgeners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
verbolgen
- kwaad, boos
- Hij is verbolgen over de onbeschofte manier waarop de ambtenaar hem aansprak.
- Hij gaf een verbolgen reactie op de uitslag van de verkiezingen.
Gangbaarheid
- Het woord verbolgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "verbolgen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |