ventrikel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ven·tri·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘orgaanholte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1568 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ventrikel ventrikels
verkleinwoord ventrikeltje ventrikeltjes

Zelfstandig naamwoord

het ventrikelo

  1. (anatomie) één van twee kamers van het hart
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

63 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen