vennoot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ven·noot
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘partner in vennootschap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord vennoot vennoten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

vennoot m

  1. compagnon in een vennootschap
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen