venijn
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ve·nijn
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘boosaardigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1301 [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gif’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | venijn | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
venijn o
- kwaadaardigheid, laster, vergift, moeilijkheid
- Het venijn zit hem in de details.
- In dit boek zat veel venijn naar de vorige regering.
Gangbaarheid
- Het woord venijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "venijn" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |