velodroom
Uiterlijk
- ve·lo·droom
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wielerbaan’ voor het eerst aangetroffen in 1895 [1]
- afgeleid van vélo met het achtervoegsel -droom [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | velodroom | velodromen velodrooms |
verkleinwoord | - | - |
- (wielrennen) een ovale piste speciaal gebouwd voor baanwielrennen
- Het woord velodroom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "velodroom" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "velodroom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ velodroom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -droom in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Wielrennen in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 65 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %