vazelvarken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·zel·var·ken
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vazelvarken vazelvarkens
verkleinwoord vazelvarkentje vazelvarkentjes

Zelfstandig naamwoord

het vazelvarkeno

  1. (veeteelt), (verouderd) een varken dat niet vestgemest wordt maar voor de teelt voorbestemd is
      A. ten sterfhuize van Mej. Dentgenbach, 2 drachtige Koeien, 1 éénjarig rund, 1 vazelvarken, 30 kippen en 2 hanen, hondenkar, hond, kruiwagen, veevoederketel, hakselkist, wanmolen, schoffel en verdere schuur- akkergereedschappen, benevens de huismeubels[.][2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Limburger koerier” (11 maart 1905)