vastnemen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·ne·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastnemen
nam vast
vastgenomen
klasse 4 volledig

Werkwoord

vastnemen

  1. overgankelijk stevig grijpen
  2. overgankelijk vastpakken en niet meer laten gaan
  3. overgankelijk (verouderd) met iemand een grap uithalen door hem iets te laten geloven dat niet waar is

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen