vastgoedmarkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·goed·markt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vastgoedmarkt vastgoedmarkten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

vastgoedmarkt m / v

  1. handel in onroerend goed
     Met een oproep tot steun aan de lokale boekhandel alleen ga je het gevecht niet winnen. Ik had twee serieuze overnamekandidaten, maar met de vastgoedmarkt in Amsterdam en de marktconforme huurverhoging die aanstaande is, is een overname financieel uitzichtloos.[1]
     De vraag is hoe stevig de onderliggende economie is, en hoe groot het vermogen om een zware klap op te vangen. Positief: de werkloosheid is laag, de bedrijfswinsten waren gezond en er is, via de vastgoedmarkten en aandelenbeurzen flink wat vermogen opgebouwd.[2]
  2. verzamelterm voor handelaars in onroerend goed
     Programmamanager Vries ziet „absoluut” de waarde in van goedkope bedrijfsruimtes. „Natuurlijk is het een gevaar dat bij succes van een gebied de vastgoedmarkt het overneemt.” Maar er zijn mogelijkheden – ze noemt als voorbeeld voormalig pakhuis Keilepand: gebruikers kochten dit gebouw zelf van de gemeente. Vries: „Eigenaarschap is een manier om te voorkomen dat investeerders de boel overnemen. En we onderzoeken of we kunnen sturen op de bestemming bij de verkoop van kavels.”[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 11 november 2021 Weblink bron
    Anouk Boone
    “‘De lokale boekhandel als sociaal instituut verdwijnt’” (22 mei 2020) op nrc.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 11 november 2021 Weblink bron
    Mark Beunderman & Maarten Schinkel
    “Door de coronacrisis lijken al die schulden ineens wél gevaarlijk” (6 maart 2020) op nrc.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 11 november 2021 Weblink bron
    Marko de Haan
    “Dit allegaartje moet ‘het nieuwe’ Rotterdam worden” (22 mei 2021) op nrc.nl