varandra
Uiterlijk
- var·and·ra
Naar frequentie | 482 |
---|
varandra
- elkaar, elkander, mekaar, onderling, wederkerig, wederzijds
- «Vittnesmålen strider mot varandra.»
- De getuigenissen spreken elkaar tegen.
- «Vittnesmålen strider mot varandra.»
zich wederzijds bedingen
naast elkaar
achter elkaar
vragen elkander
ruziën / strijden
elkaar kennen
uit elkaar komen / (figuurlijk) zich vervreemden
lijken op elkaar
|
met elkaar
tegen elkaar
boven elkaar / over elkaar
op elkaar
het aan de stok krijgen
elkaar beschuldigen
tegen elkaar
gemeenschappelijk beraadslagen
elkaar overlappen
|