vangst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vangst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vangst vangsten
verkleinwoord vangstje vangstjes

Zelfstandig naamwoord

de vangstv

  1. het vangen van iets
    • De vangst van vis is erg zwaar werk. 
  2. het gevangene, het resultaat van het vangen
    • De vangst van de jacht van dit jaar was minder dan die van vorig jaar. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen