vang
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vang | vangen |
verkleinwoord | vangetje | vangetjes |
Zelfstandig naamwoord
- poten en klauwen van roofvogels
- werktuig waarmee men iets vangt
- een remconstructie in een windmolen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vangen |
vang
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vangen
- Ik vang.
- gebiedende wijs van vangen
- Vang!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vangen
- Vang je?
Gangbaarheid
- Het woord vang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "vang" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ vang op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %