vakantieappartement

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

gebouwen met vakantieappartementen
Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·ap·par·te·ment
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantieappartement vakantieappartementen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vakantieappartemento

  1. deel van een groter gebouw dat gebruikt wordt als vakantiewoning
    • Als je langs de Spaanse zuidkust vaart kijk je met verbazing naar de eindeloze rijen vakantieappartementen en hotels die je passeert. Wat doen die mensen daar de hele dag? Hoe saai moet het zijn om twee weken op dezelfde plek te zitten tijdens een vakantie? Gewone vakanties zijn als wonen in een vriendelijke Vinex-wijk. De barman weet je naam en je favoriete drankje. Je sjokt dagelijks via dezelfde route naar het strand. [1] 
    • Daarmee ontdekte hij dat sommige verhuurders van de gemeente bouwvergunningen hadden gekregen om een deel van hun huis tot apart toeristenverblijf te verbouwen, met eigen opgang en keuken. Terwijl dit soort gecreëerde vakantieappartementen volgens de bed-and-breakfastregels van diezelfde gemeente helemaal niet verhuurd mogen worden.[2]  
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina pagina 11
  2. NRC Merijn Rengers Mirjam Remie 31 maart 2017