vaginaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·gi·naal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de schede’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van vagina met het achtervoegsel -aal [2]
stellend
onverbogen vaginaal
verbogen vaginale
partitief vaginaals

Bijvoeglijk naamwoord

vaginaal

  1. (medisch) met betrekking tot de schede van de vrouw
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen