vagebond

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·ge·bond
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘landloper’ voor het eerst aangetroffen in 1536 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vagebond vagebonden
verkleinwoord vagebondje vagebondjes

Zelfstandig naamwoord

vagebond m [3]

  1. iemand die niet beschikt over een vaste woonplaats
     Hij was een moderne vagebond, continu in beweging en gefocust op het hier en nu.[4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen