vagant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·gant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zwervende student’ voor het eerst aangetroffen in 1528 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vagant vaganten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de vagantm

  1. (geschiedenis) rondtrekkende, een avontuurlijk leven leidende student of geestelijke in de middeleeuwen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen